Marianne von Werefkin

Vergeten pionier van het expressionisme

De Russische Marianne von Werefkin (1860-1938) speelde een cruciale rol in de ontwikkeling van het expressionisme in Duitsland, onder meer als aanjager van Der Blaue Reiter. Haar invloed en werk vloeiden weg in vergetelheid. Een tentoonstelling in Museum de Fundatie in Zwolle vertelt nu haar verhaal. Directeur Beatrice von Bormann noemt het ‘een rechtzetting’.

TEKST: Ben Herremans

Marianne von Werefkin werd op 20-jarige leeftijd al de Russische Rembrandt genoemd. In 1896 verhuisde ze met haar partner, kunstschilder Alexej von Jawlensky, naar München, waar ze aan de basis lag van een vernieuwing in de kunst. Zelf schilderde ze tussen 1896 en 1906 niet. Ze verdiepte zich in die periode in schildertechnieken en de nieuwste ontwikkelingen in Frankrijk, waarna ze zichzelf opnieuw uitvond. In haar salon ontstond in 1909 de Neue Künstlervereinigung München (NKVM), waaruit twee jaar later Der Blaue Reiter groeide. “Zonder haar geen Der Blaue Reiter”, beweert Beatrice von Bormann, directeur van Museum de Fundatie in Zwolle. Een tentoonstelling zet daar het werk en het belang van Marianne von Werefkin in de verf. “Haar verhaal moet verteld worden.”

Hoe komt een tentoonstelling over Marianne von Werefkin in Zwolle terecht?

“Toen ik vorig jaar directeur van de Fundatie werd, ontdekte ik tot mijn grote vreugde dat er een werk van Marianne von Werefkin in de vaste collectie zat. We zijn het enige Nederlandse museum dat werk van haar bezit. Dat was een goed uitgangspunt om voor het eerst in Nederland een retrospectieve tentoonstelling over te organiseren. Haar werk is hier totaal onbekend.”

Hoe komt dat?

“In Duitstalig gebied, Oostenrijk en Zwitserland inbegrepen, herontdekten ze Werefkin in de jaren 1970-80, vooral omdat ze met Der Blaue Reiter verbonden is.

Lucio Fontana

Lucio Fontana’s miljoenenmarkt

Dit najaar presenteert het Von der Heydt Museum in Wuppertal zo’n honderd werken van Lucio Fontana, grondlegger van het spatialisme. De Argentijns-Italiaanse kunstenaar wilde het tweedimensionale van het doek doorbreken en de compositie verbinden met de omringende ruimte. Tot zijn bekendste werken behoren die van de reeks ‘Concetti Spaziale’, die tegenwoordig voor recordbedragen van de hand gaan.

TEKST: Gwennaëlle Gribaumont

Lucio Fontana (1899-1968) verlegde de grenzen van de abstractie en doorboorde, verscheurde of sneed in het doek, waardoor een fysieke en metaforische breuk ontstond in het oppervlak van het schilderij. Die gebaren waren uiterst eenvoudig, maar ook zeer radicaal en getuigen van een diep verlangen om kunst te bevrijden van de traditionele beperkingen en een nieuwe, haast kosmische dimensie te verlenen aan de picturale ruimte: elke snede, elke uitholling werd een poort naar het oneindige.

Hoe zit het met de marktwaarde van Fontana? We staken ons licht op bij Mariolina Bassetti, directeur van Christie’s Italië en hoofd van de afdeling naoorlogse en hedendaagse kunst bij Christie’s Europa, en Michele Casamonti, oprichter van Tornabuoni Art en een vooraanstaand specialist betreffende werk van Fontana. Bassetti wijst er meteen op dat het om een zeer gezonde markt gaat: “De Fontana-markt is zeker solide. Sinds die markt in de jaren 70 begon te groeien, heeft hij vier recessies doorgemaakt voordat hij zich stabiliseerde.ˮ

Casamonti bevestigt deze gestage groei en voegt eraan toe: “Aan het begin van de jaren 2000 nam de internationale aandacht toe. Werk van Fontana was toen zeer gewild, niet alleen in Italië en Europa, maar ook door grote internationale verzamelaars in met name Azië en de Verenigde Staten die de grote namen van de 20ste eeuw wilden bijeenzamelen.” Als belangrijke figuur in de kunstgeschiedenis is Fontana logischerwijs een van de meest succesvolle kunstenaars op de markt. Volgens Artprice stond hij in 2023 met een omzet van meer dan 88,6 miljoen dollar op de 19e plaats in de internationale top 100 van bestverkopende kunstenaars op veilingen.

Rolex

‘Wij verkopen dromen’

Rolex bindt de strijd aan tegen Frankensteins en flippers. Lange tijd meden luxemerken de tweedehandsmarkt als de pest. Nu rolt Rolex een vintageprogramma uit om die ‘grijze markt’ te stabiliseren.

TEKST: Ben Herremans

In april 2024, bij de start van de horlogebeurs Watches and Wonders, deed de ceo van Rolex Genève op zijn grondvesten daveren met uitspraken in het Zwitserse medium NZZ. Jean-Frédéric Dufour, die anders nooit het voorste laat staan achterste van zijn tong toont: “Ik hou er niet van als mensen horloges met aandelen vergelijken. Het zendt de verkeerde boodschap uit en het is gevaarlijk. Wij verkopen dromen, geen beleggingsobjecten.”

Wat Dufour bedoelde: een horloge is anders dan een aandeel. Het stijgt niet systematisch in waarde. Beleggers riskeren dat op een pijnlijke manier te ondervinden.

De winstmarges van de Zwitserse horlogemakers staan onder druk. Of beter gezegd, zijn ‘back to normal’ na twee jaren van excessieve groei als gevolg van covid. Omdat mensen zich tijdens de lockdowns van veel moesten onthouden, staken ze geld in dure horloges. Op de secundaire markt schoten de prijzen door het dak. Veel dure modellen – de Nautilus van Patek Philippe, de Royal Oak van Audemars Piguet en vooral menige Rolex – werden voor hogere bedragen verkocht dan nieuw in de winkel, waar de wachttijd voor nieuwe uurwerken lang kan oplopen. Voor Rolex’ Cosmograph Daytona is er een wachtlijst van vijf jaar. Rolex heeft het moeilijk om de productie te schalen. Het kan de vraag voorlopig niet aan. De consument die niet aan een nieuwe Rolex geraakt, kijkt reikhalzend naar de tweedehandsmarkt.

CERTIFICAAT

Lange tijd meden luxemerken de tweedehandsmarkt, bang als ze waren dat activiteiten daar de verkoop van hun nieuwe producten zouden kelderen. Terwijl er op de tweedehandsmarkt net veel winst valt te boeken.

de Nederlandsche Etsclub

De Nederlandsche Etsclub: DIY in de 19e eeuw

De Tachtigers (ca. 1880 tot 1894) ontketenden een revolutie in met name de literatuur, maar het enthousiaste, nieuwe elan sloeg ook over op beeldend kunstenaars, onder wie Jan Veth, Antoon Derkinderen en Willem Witsen. Als studenten van de Amsterdamse Rijksacademie wilden zij leren etsen en besloten koppig om, toen hun docenten daar onvoldoende aan meewerkten, zich de etstechniek eigen te maken en maar meteen de Nederlandsche Etsclub op te richten. Deze maand zijn enkele van de resultaten te zien in het Dordrechts museum.

TEKST: Jaap Versteegh

Ter onderscheiding van ambachtelijke drukkers noemden Jan Veth, Antoon Derkinderen en Willem Witsen zichzelf ‘peintre-graveurs’. Ze kochten een etspers en gingen proefondervindelijk aan de slag om zelf hun etsplaten af te drukken. In hun jeugdige enthousiasme gingen ze nog verder. Om de etstechniek bij hun collega’s en bij het grote publiek onder de aandacht te brengen besloten ze een vereniging op te richten, de Nederlandsche Etsclub. Ze benaderden verschillende vrienden en vriendinnen van de Rijksacademie in Amsterdam, zoals Maurits van der Valk, Willem Bastiaan Tholen en Wally Moes, en wisten hen te overtuigen eveneens etsen te gaan maken. Om de reikwijdte van hun initiatief te vergroten vroegen ze ook de Haagse graficus Philip Zilcken mee te werken. Hij bracht weer andere kunstenaars uit de Hofstad aan en zo groeide de Nederlandsche Etsclub in korte tijd uit tot een serieuze kunstenaarsvereniging.

In de tien jaren dat de club heeft bestaan, van 1885 tot 1896, gaf de vereniging negen mappen uit met in totaal honderd prenten van achtentwintig verschillende kunstenaars. Naast de uitgave van grafiekmappen organiseerde de Nederlandsche Etsclub afwisselend in Amsterdam en Den Haag tentoonstellingen van kunstwerken op papier, veelal uitgevoerd in zwart-wit. Hier namen zowel de clubleden aan deel als ‘genoodigden’, kunstenaars uit binnen- en buitenland die destijds tot de avant-garde behoorden en voor wie het bestuur grote waardering had. Hiertoe behoorden bekende kunstenaars als James McNeill Whistler, Odilon Redon, Vincent van Gogh, Johan Barthold Jongkind, Mary Cassatt, William Morris, Pierre Puvis de Chavannes, Édouard Manet, Charles-François Daubigny, Henri Fantin-Latour en vele anderen.

Wu Zetian

Wu Zetian, concubine met ambitie

Velen van u herinneren zich ongetwijfeld de film uit 1987 van Bernardo Bertolucci, The Last Emperor. Daarin komt keizerin-weduwe Cixi (1835-1908) voor, maar die titel was onterecht. Wel baarde deze voormalige concubine de nieuwe keizer Tongzhi en was, naast de echte keizerin-weduwe Ci’an, coregentes. Over Cixi gaat de expositie Wu Zetian. De enige vrouwelijke keizer van China in het Princessehof in Leeuwarden dan ook niet. Maar over wie dan wel?

TEKST: Frederik F. Barends

Er zijn na 210 v.Chr. vele honderden Chinese keizers geweest. Iemand die ze geteld heeft is zelfs op 451 uitgekomen. Hun echtgenotes, die dus officieel keizerin waren, speelden vrijwel altijd een ondergeschikte rol, zoals dat in het oude China bij alle vrouwen gebruikelijk was. De keizers hielden er dan ook een rij concubines op na, alle ware schoonheden.

Waar Wu Zetian of Wu Zhao, zoals ze eigenlijk heette, geboren werd valt niet met zekerheid vast te stellen. Men noemt drie plaatsen, maar een juiste registratie van meisjes werd vroeger niet noodzakelijk geacht. Zij kwam in 624 ter wereld, althans volgens de jaartelling die thans internationaal gebruikelijk is. Haar vader was Wu Shiyue, die oorspronkelijk houthandelaar was, maar later de functie van legercommandant en zelfs minister bekleedde. Uit zijn eerste huwelijk had hij twee zonen. Zijn tweede echtgenote, die nauwe relaties had met het hof, schonk hem drie dochters.

Keizer Taizong, sedert 626 aan de macht, was genereus tegenover Wu Shiyue en bezocht de familie Wu meerdere malen. Tijdens een van die bezoeken moet hem de bijzondere schoonheid van een van de dochters opgevallen zijn. Aan de wil van de keizer viel niet te ontkomen en het meisje werd op veertienjarige leeftijd aan zijn concubines toegevoegd. Door haar intelligentie mocht zij bovendien bepaalde secretariaatsfuncties uitoefenen en de keizer noemde haar Wu Mei, oftewel de ‘glamoureuze’. Op de portretten die er van haar bestaan heeft zij echter een pafferig gezicht en is bepaald niet moeders mooiste. Maar die portretten zijn gemaakt aan het einde van de 17e eeuw, door mensen die haar nooit hebben gezien. Bovendien is het begrip ‘schoonheid’ in de loop der tijden aan veranderingen onderhevig geweest. Hoewel Wu Mei als concubine wel een seksuele relatie met de keizer had, heeft zij hem nooit kinderen geschonken.

Art The Hague

De wandeling met Axel Lemmens

Van 2 tot 6 oktober organiseert Art The Hague een eigenzinnige beurs voor hedendaagse kunst. Oprichter en eigenaar Axel Lemmens wandelt langs plekken in Den Haag waar je het historische en artistieke karakter van de stad kunt opsnuiven.

TEKST & FOTO’S: Koos de Wilt

Vanaf het terras van Bodega De Posthoorn aan het Lange Voorhout wijst Axel Lemmens naar het Thorbeckemonument, een beeld uit 2017.Ik vind het zo raar dat we bij kunstwerken in de openbare ruimte vaak niet weten wie de kunstenaar is”, zegt de oprichter van Art The Hague, die eveneens de directeur van ARTIK Projecten is. Hij moet het zelf ook even opzoeken op de website BuitenkunstDen Haag: “Het is van Thom Puckey, een beroemde kunstenaar die hier zijn artistieke kijk geeft op de grondlegger van de parlementaire democratie.”

De Britse beeldhouwer bedacht geen gewoon standbeeld van Thorbecke alleen, maar twee scènes, een klassiek beeld in marmer van Thorbecke als denker in een 19e-eeuwse studeerkamer en een glimmend, eigentijds roestvrijstalen beeld van drie mensen in overleg. Lemmens:Dit beeld heeft hier in Den Haag wel voor wat ophef gezorgd. Het zou te uitbundig zijn. In een stad als Rotterdam pakken ze veel grootser uit, kijk maar naar Kabouter Buttplug van Paul McCarthy en het metershoge beeld van een jonge zwarte vrouw in trainingsbroek van Thomas J Price. In Den Haag moet het allemaal wat bescheidener en klassieker. Mooi dat zo’n uitgesproken beeld van Puckey er toch is gekomen,en nog wel op zo’n iconische plek. Ik vind vaak dat te veel mensen zich met het plaatsen van beelden in de openbare ruimte bemoeien. Kunst is geen compromis. Als een wijk gaat meebeslissen over een beeld in de buurt wordt het niks, dan haal je de angel eruit.”

Heinz en Nicolas Berggruen

Heinz en Nicolas Berggruen: de kracht van kunst

Terwijl een cultureel pronkstuk van Berlijn, vernoemd naar de beroemde kunsthandelaar Heinz Berggruen, momenteel een facelift ondergaat, is zijn prestigieuze collectie even terug in Parijs, de stad waar de Picasso’s, Klees en vele andere kunstwerken ooit bijeengebracht werden. Intussen richtte zijn zoon Nicolas een oud palazzo in Venetië in met nieuwe kunst. Een mooie gelegenheid om dit dubbele erfgoed nader onder de loep te nemen.

TEKST: Christophe Dosogne

Honderd meesterwerken van Picasso, Klee, Matisse en Giacometti, in 2000 voor 253 miljoen Duitse mark (126 miljoen euro) aan de Duitse staat verkocht, zijn dit najaar te zien in het Musée de l’Orangerie in Parijs. Het getuigt van de belangrijke rol die Heinz Berggruen (1914-2007) speelde op de Parijse kunstmarkt in de tweede helft van de 20e eeuw.

Hij werd geboren in een Joodse familie in Berlijn en studeerde literatuur en journalistiek in Frankrijk, voordat hij in 1936 naar Californië verhuisde. Zijn eerste contact met de kunstwereld vond plaats in het San Francisco Museum of Modern Art, waar hij ter gelegenheid van een tentoonstelling van de Mexicaanse kunstenaar Diego Rivera een ‘heftige en ongemakkelijke’ relatie had met diens vrouw, Frida Kahlo – een passievolle periode waarover hij uitgebreid schreef in zijn in 1997 verschenen autobiografie.
Heinz Berggruen nam in 1942 dienst in het Amerikaanse leger en keerde in 1945 als soldaat terug naar Duitsland. Na te zijn gedemobiliseerd, vestigde hij zich twee jaar later in Parijs, eerst op het Unesco- hoofdkantoor, daarna als kunsthandelaar. Het begon allemaal op bescheiden voet: eerst vestigde Berggruen zich op Place Dauphine, waar hij in litho’s handelde, om zich daarna, inmiddels verhuisd naar de Rue de l’Université, te specialiseren in grafisch werk van moderne kunstenaars. Als enthousiaste kunsthandelaar legde hij al snel contacten met de Parijse culturele wereld en ontmoette hij zowel de te exposeren kunstenaars als de dichters, handelaars, historici, critici en verzamelaars van die tijd.

Arte Povera

Arte povera: krachtige vormen, sobere materialen

De tentoonstelling Arte Povera in Bourse de Commerce, in Parijs, richt de schijnwerpers op een beweging die tegenwoordig in veilingzalen zeker geen hoge ogen gooit, maar wel een aantal hedendaagse kunstenaars heeft beïnvloed.

TEKST: Gilles Bechet

Veel artistieke bewegingen ontstonden als reactie op of als verzet tegen andere, of zagen het licht in een bepaalde culturele of economische context. Na de donkere jaren van het fascisme en de oorlog begon Italië in de jaren 60 aan de wederopbouw en de herindustrialisatie. Het was genieten van ‘la dolce vita’ op een Vespa, en wat het Italiaans economisch wonder werd genoemd, vroeg om een convergentie van kunst, industrie en wetenschap om de samenleving te transformeren. Aan de overzijde van de Atlantische Oceaan toonden popkunstenaars ongegeneerd de schoonheid van het alledaagse consumentisme en de spektakelmaatschappij, in felle kleuren maar met een zekere reproductieve ironie.

Kunstenaars, voornamelijk uit industriestad Turijn, braken met deze trend, die hun te mooi om waar te zijn leek. Ze presenteerden samen op tentoonstellingen werken die getuigden van een voorkeur voor directe expressie, met behulp van sobere, banale en natuurlijke materialen, vaak afgedankte. De benaming arte povera werd in september 1967 bedacht door kunstcriticus Germano Celant in de eerste catalogus van de tentoonstelling Arte Povera – Im spazio in de Galleria La Bertesca in Genua. Elke aanwezige kunstenaar had de eigen werken volkomen autonoom gemaakt, zonder dat er sprake was van een gemeenschappelijk manifest. Door ze samen te brengen op deze tentoonstelling riep de curator meteen ook de gelijknamige beweging in het leven.

Zonder gemeenschappelijke noemer wat stijl of medium betreft, wordt arte povera eerder gekenmerkt door een attitude die het creatieve proces benadrukt en niet zozeer het afgewerkte object, waarbij de tentoonstellingsruimte wordt gezien als een integraal onderdeel van de installatie. Door de combinatie van zogenaamd ‘armoedige’ materialen en de afwezigheid van een theoretische grondslag krijg je een poëtische ervaring die de realiteit overstijgt.

Małgorzata Mirga-Tas

Rijzende ster met Roma-roots

Het gaat opvallend hard voor Małgorzata Mirga-Tas, die momenteel exposeert op belangrijke plekken in binnen- en buitenland. Haar doorbraak werd in 2022 ingezet toen ze Polen vertegenwoordigde op de Biënnale van Venetië als eerste Roma-kunstenaar ooit in een landenpaviljoen, en hetzelfde jaar deelnam aan documenta 15 in Kassel. Mirga-Tas blinkt uit in monumentale textielwerken die de vaak vervolgde en nog altijd met vooroordelen overladen Roma celebreren.

TEKST: Christine Vuegen

Tate St Ives pakt uit met de eerste museumtentoonstelling van Małgorzata Mirga-Tas in het Verenigd Koninkrijk. Het is een expositie met de drie werken van de Tate-verzameling, het reusachtige textielwerk June 2022 van haar magnum opus in het Pools Paviljoen, andere bestaande werken en nieuwe creaties. Alweer, want ze maakte al nieuw werk voor haar eerste solo-expositie in Nederland in het Bonnefanten en de volledig nieuwe presentatie Herstories / wonderful women voor Triënnale Kortrijk met een kleurrijk kamerschermwerk en portretten van vrouwelijke kunstenaars en/of activisten die opkomen voor de Roma, de grootste etnische minderheid in Europa. Hoe speelt ze het klaar? Samenwerking is een sleutelwoord in haar kunstpraktijk.

Małgorzata Mirga-Tas (°1978, Zakopane) woont en werkt in een Roma-nederzetting in Czarna Góra, een Pools dorp in het Tatragebergte. Na haar studie beeldhouwkunst in Krakau keerde ze er terug. In 2016 begon ze kunstwerken te naaien van tweedehandse stoffen, samen met een groep naaisters, onder wie haar moeder en dochter. Dikwijls gaat ze aan de slag met stereotiepe en stigmatiserende kunsthistorische afbeeldingen van Roma, meestal gemaakt door niet-Roma. Ze gebruikt ook foto’s van het dagelijkse leven in eigentijdse Roma-gemeenschappen. Na de opschaling tot het gewenste formaat brengt ze de contouren met carbonpapier over op textiel en knipt ze uit. De knipsels worden ingekleurd met stoffen die ze krijgt of vindt. In portretten verwerkt ze vaak zaken van de afgebeelde persoon. Afgedankte kleding, gordijnen, zakdoeken, kleine objecten zoals een oorbel. “Ik zie er leven in, ik zie emoties en gevoelens”, zei ze in een interview. Het collageachtige eindresultaat is een genereus visueel festijn en een eerbetoon aan de Roma.

Dulwich Picture Gallery

Verborgen schatten in Londen

London is the place for you’ als het om kunst kijken en kopen gaat. Artistiek Londen herbergt absolute schatten. En dan gaat het niet alleen om National Gallery, British Museum en V&A. Wijk eens van de gebaande paden af en zoek de steegjes en randgebieden van The Old Smoke op. Daar vind je verrassende ‘hidden gems’. Mocht jij tijdens het struinen op nog zo’n verborgen pareltje stuiten, dan horen we dat graag.

DULWICH PICTURE GALLERY

Dulwich Picture Gallery, in het zuiden van Londen, huisvest niet alleen een van de mooiste collecties oude meesters in Groot-Brittannië, maar is er bovendien ook de oudste publieke kunstgalerie. Geopend in 1817 werd het pand in opdracht van schilder en oprichter Sir Francis Bourgeois (1753-1811) speciaal gebouwd met de bedoeling zijn collectie toegankelijk te maken voor het publiek. Die collectie kwam tot stand toen Bourgeois eind 18e eeuw samen met handelspartner Noël Desenfans (1744-1807) door Europa reisde om een koninklijke kunstcollectie samen te stellen voor de Poolse koning Stanislaus Augustus. Bourgeois gaf zijn vriend en Regency-architect Sir John Soane de opdracht om Dulwich Picture Gallery te ontwerpen. Zijn ontwerp was toen innovatief door de indirecte zenitale lichtinval, een principe dat galeries en musea nu algemeen toepassen. De permanente collectie oude meesters is rijk aan Franse, Italiaanse en Spaanse barokschilderijen en Britse portretten van de Tudorperiode tot de 19e eeuw. Maar je vindt er ook bekende werken van onder anderen Rembrandt, Rubens, Gainsborough, Veronese en Murillo. Ook een collectie 18e-eeuws Frans en Engels meubilair, geschonken door Desenfans’ vrouw Margaret Morris, wordt gepresenteerd. Daarnaast presenteert de galerie tijdelijke tentoonstellingen en publieke evenementen. Nog tot 03-11 kun je de expo Yoshida: Three Generations of Japanese Printmaking bezoeken.

WILLIAM MORRIS GALLERY

In Lloyd Park in Walthamstow, ten noordoosten van Londen, bevindt zich William Morris Gallery. Het grote Georgiaanse huis, waar Morris (1834-1896) zijn kinderjaren doorbracht, werd ingericht tot galerie die de culturele nalatenschap van deze 19e-eeuwse kunstenaar, schrijver, ontwerper en socialistisch activist eert.

Musée Marmottan Monet

Meesters van de illusie

Schilderkunst kan ons verbazen, bekoren, ontroeren, verbijsteren … Ze kan ‘een venster op de werkelijkheid’ zijn, maar ze kan ons ook misleiden, schaamteloos onze waarneming manipuleren! De trompe-l’oeil is daarvan misschien wel het treffendste voorbeeld, Bij Musée Marmottan Monet is deze maand een grote tentoonstelling over dit heel aparte genre te zien.

TEKST: Anne Hustache

Toen een van onze verre voorouders zo’n twintigduizend jaar geleden een paard schilderde in de grot van Pech Merle (Frankrijk), probeerde hij of zij toen niet de indruk te wekken dat men écht een paard zag, door een rots te kiezen waarvan de vorm vreemd genoeg op die van een paard leek? Het geloof dat de schilderkunst de natuur moet imiteren, een illusie moet creëren die even sterk als de werkelijkheid is, ontstond in de oudheid en vormt de grondslag van de Europese artistieke esthetiek, zoals Plinius de Oudere (23-79 n.Chr.) vermeldt in zijn Historia Naturalis, verwijzend naar de beroemdste Griekse schilders, Zeuxis en Parrhasius. Jammer genoeg zijn er geen oude Griekse schilderijen bewaard gebleven, maar hun vaardigheid werd doorgegeven aan de Romeinen, die ontelbare villamuren hebben beschilderd.

De oudste frescostijl in Pompeji was al trompe-l’oeil, waarbij marmer werd nagebootst door middel van fijne geschilderde reliëfs. In de loop der jaren wedijverden de decorateurs van deze luxueuze woningen met elkaar in vindingrijkheid om via die muren ‘uitzicht’ te bieden op tuinen en steden, door diverse perspectieven te gebruiken. In zekere zin waren ze de uitvinders van de special effects. Ze schilderden zelfs valse lijsten … Met de val van het Romeinse rijk ging dit alles geleidelijk aan verloren: de middeleeuwen besteedden geen aandacht meer aan deze esthetiek, wegens te druk bezig met het weergeven van de goddelijke wereld.

VENSTER OP DE WERKELIJKHEID

De kunstenaars van de renaissance, die geen kennis hadden van de fresco’s van Pompeji, nog steeds begraven onder een metersdikke aslaag afkomstig van de Vesuvius, begonnen Griekse teksten te lezen, opgravingen te doen op zoek naar oude sculpturen en zich te interesseren voor de mens, zijn lichaam en de omgeving waarin hij leefde. Ze wilden dat de schilderkunst ‘een venster op de werkelijkheid’ zou zijn. Piero della Francesca, Masaccio en Donatello vonden de wetten van het perspectief uit. Die werden uitgetest en gecodificeerd door architecten als Brunelleschi en Alberti.

Isa Roelinck

Binnenkijken bij Isa Roelink

Haar werken in textiel zijn vaak gebaseerd op stokoude mythologische verhalen en op schilderijen van oude meesters: beelden vol betekenissen waarbij ze actuele vraagstukken aan de orde stelt en daaraan een eigen interpretatie geeft. Op bezoek bij Isa Roelink in Amsterdam-West.

Isa Roelink (°1997) komt uit een creatief nest. Haar vader volgde de Rietveld Academie en werd later meubelontwerper. Hij kan ‘alles met hout’, volgens zijn dochter. En haar moeder heeft altijd bij musea gewerkt. “Zo klinkt het alsof het geen eigen keuze was”, zegt Roelink lachend. “Maar het was eigenlijk wel logisch dat ik iets in de kunst zou gaan doen. Als kind was ik altijd al bezig met tekenen en met knutselen; mijn ouders kochten verf en andere benodigdheden waarmee ik kon werken. Na mijn middelbare school hier in Amsterdam, een echt creatieve school, ben ik naar de Rietveld gegaan, maar daar voelde ik dat ik nog niet klaar was voor grote levensvragen. Ik was achttien jaar en wilde gewoon mooie dingen maken, iets met de Griekse mythologie, maar ik had nog geen idee hoe. In het jaar erna ben ik gaan reizen en kwam toen ook in Wenen terecht. Daar zag ik werk van kunstenaars als Klimt en Hundertwasser en toen dacht ik: zo kan het dus ook, schilderijen maken die decoratief zijn, maar tegelijk vragen stellen over de diepere lagen van het leven. Zo ben ik bij de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag beland, waar je een meer klassieke opleiding krijgt, met schilderen, beeldhouwen en modeltekenen. Maar daar leerde ik ook dat je tijdens het maken kunt uitkomen bij de grote vragen van het leven. En die volgorde beviel mij wel. Ik kwam bij de schilderafdeling terecht, waar ik al direct met textiel aan de slag ging en dat heb ik nooit meer losgelaten. Het is ook eigenlijk hetzelfde: in 2D werken, alleen niet met verf maar met wol.”

SYMBOLISME EN SEMIOTIEK

Haar atelier in Amsterdam-West ligt vol met bollen wol en flessen acrylverf en er staat een naaimachine. Geen centimeter is onbenut: alles ligt netjes op z’n plek. Roelink staat voor een wandje dat volhangt met renaissance- en barokafbeeldingen, foto’s van haar moeder en reproducties van werk van onder anderen Gustav Klimt en Frida Kahlo. Aan een andere wand prijken schilderijen die ze maakt ter voorbereiding op werken die ze in textiel uitwerkt.

Maarten van Heemskerck

De renaissance van Maarten van Heemskerck

Dat de 16e-eeuwse schilder Maarten van Heemskerck nu pas, 450 jaar na zijn dood, zijn eerste overzichtsexpositie heeft gekregen, is verbazingwekkend. Gelukkig gebeurt het wel meteen groots en zeer uitgebreid. Een megatentoonstelling, verdeeld over drie musea, laat zijn werk opnieuw schitteren.

TEKST: Bernadette van der Goes

Voor veel bezoekers zal het de eerste kennismaking zijn met de schilderijen, tekeningen en prenten van deze meester van de noordelijke renaissance. Het portret De scholier uit Museum Boijmans Van Beuningen, dat Van Heemskerck in 1531 schilderde, is tot nu toe waarschijnlijk zijn meest bekende schilderij. Lang werd gedacht dat zijn collega Jan van Scorel de schilder was van dit kind met rode baret en een ganzenpen in zijn hand. Tegenwoordig schrijven de meeste kunsthistorici het portret toe aan Van Heemskerck en is zelfs bekend wie de jongen is: Bartholomeus van Teijlingen, twaalf jaar oud, zoon van zeer vermogende en kunstlievende ouders die tot de meest vooraanstaande inwoners van de stad Alkmaar behoorden. Op het moment van portretteren zat hij op de Latijnse school. Zijn zes jaar oudere broer Dirck van Teijlingen was in 1538 een van Van Heemskercks opdrachtgevers voor het grootste geschilderde altaarstuk dat ooit in de Nederlanden is vervaardigd, het zogenoemde Laurentiusaltaarstuk voor het hoogaltaar van de Grote Kerk in Alkmaar.

ARTISTIEKE VRIJHEID

Maarten van Heemskerck (1498-1574) werd geboren in het Noord-Hollandse dorp Heemskerk. Zijn vader, Jacob Willemsz van Veen, was er boer en bezat veel land. De achternaam van zijn vader zou Maarten nooit gebruiken. In plaats daarvan noemde hij zich naar zijn geboorteplaats. Van Heemskercks ouders waren vermogend genoeg om hem een goede opvoeding te geven. Waarschijnlijk bezocht hij, evenals Bartholomeus van Teijlingen, de Latijnse school. Daarna volgde de opleiding tot schilder. Eerst bij Cornelis Willemsz in Haarlem en vervolgens bij Jan Lucasz in Delft.

Gae Aulenti

Gae Aulenti geëerd met overzicht

Hoewel Gaetana ‘Gae’ Aulenti (1927-2012) vooral als architect werkte, linken we haar naam vandaag de dag eerder aan designmeubels- en objecten. Vooral haar verlichting, waarvan enkele modellen nog steeds in productie zijn, heeft een ware cultstatus gekregen. Daarnaast ontwierp zij ensceneringen voor tentoonstellingen, theater en opera. Tegelijk is Aulenti (nu) nog relatief onbekend, waardoor veel stukken nog betaalbaar zijn.

TEKST: Elien Haentjens

Ze is wat jonger dan Charlotte Perriand en Eileen Gray, maar ook Gae Aulenti (1927-2012) behoort tot de eerste generatie vrouwelijke ontwerpers, die als pioniers op hun strepen stonden in een door mannen gedomineerde discipline. Vanuit een behoefte om te reizen en nieuwe zaken te ondekken koos Gae Aulenti voor een studie beeldende kunsten in Firenze, totdat de Tweede Wereldoorlog roet in het eten strooide. “In die jaren was zij actief in het verzet”, vertelt Nina Bassoli, conservator Architectuur en stadsvernieuwing bij de Triennale in Milaan. “Gedreven door dat engagement en haar drang om vrij te zijn verhuisde ze na de oorlog van de regio Friuli-Venezia naar Milaan, waar ze aan de Politecnico-universiteit architectuur ging studeren. Zo wilde ze een bijdrage leveren aan de heropbouw van het land.”
De Triennale di Milano, voorheen een driejaarlijkse internationale tentoonstelling, speelde een belangrijke rol in de carrière van Aulenti, ze exposeerde er regelmatig en won prijzen. Sinds 2007 is het een permanent museum en deze maanden de plek van haar eerste grote monografische overzichtstentoonstelling, die Bassoli samen met kunstcriticus Giovanni Agosti en Nina Artioli, directeur van het Archivio Gae Aulenti en kleindochter van Aulenti, cureerde. Bassoli: “De show is opgevat als een opeenvolging van architecturale reconstructies van haar projecten die in de loop der jaren verloren zijn gegaan. Veel designobjecten zagen het licht binnen zo’n architecturaal kader en krijgen er dus ook een plek. In die zin blijft ze meer architect dan industrieel ontwerper.”

Zo is de tweede zaal gewijd aan het interieur van de Olivetti-winkel in Buenos Aires uit 1968. “Eerder had Adriano Olivetti haar de opdracht voor het interieur van de Parijse vestiging al toevertrouwd. Hoewel het een van haar eerste wapenfeiten was, verwierf ze er heel wat faam mee”, vertelt de conservator. “Daardoor mocht ze later de showrooms voor Fiat ontwerpen, en werd ze eind jaren 70 uitgenodigd voor de wedstrijd voor de interieurarchitectuur van het Musée d’Orsay, die ze won.

slijpvorm diamant

De edele kunst van het slijpen

De slijpvorm van een diamant is, net als die van elke andere edelsteen, een uiterst belangrijke factor, niet alleen bij de keuze van de steen, maar ook wat de uiteindelijke waarde ervan betreft. Je kunt compromissen sluiten over de kleur en de zuiverheid van een steen, maar de slijpvorm kun je niet veronachtzamen, want die is onmisbaar om de essentie ervan tot uiting te brengen: glans, vuur en schittering. Daarom verdient deze factor prioritaire aandacht bij elke aankoop.

TEKST: Christophe Dosogne

De slijpvorm van een diamant is een van de beroemde vier C’s (‘carat’, ‘colour’, ‘clarity’, ‘cut’) die de kwaliteit en dus de handelswaarde ervan bepalen. Hij is van fundamenteel belang om de steen een maximale schittering te geven. Het is ook de enige van de vier bovengenoemde parameters die het resultaat is van menselijk ingrijpen, uitgevoerd door bekwame vaklui, bekend als lapidaristen. Het is hun taak de steen zo te bewerken dat zijn ‘vuur’ mooi tot uiting komt. De schittering en schoonheid hangen af van het vermogen van de steen om als een prisma te werken en het licht te verspreiden. Het is soms moeilijk te begrijpen dat de schittering van een diamant of edelsteen niet noodzakelijkerwijs afhangt van het gewicht in karaat, maar eerder van de slijpvorm, die technisch, meetbaar en aanpasbaar is, om zijn intrinsieke aard te sublimeren. Een goed geslepen steen zal meer licht reflecteren en groter lijken dan hij eigenlijk is, met een grotere schittering. Dat wil dus zeggen dat er meer licht in en uit de steen gaat.

De lapidarist kan ook bepaalde inclusies camoufleren, interne defecten die het gevolg zijn van het kristallisatieproces. De verhoudingen die hij de bewerkte steen geeft, dienen ook om lichtlekken te voorkomen en hem dus nog meer te doen schitteren. Een andere belangrijke factor bij het slijpen is de hoek van het paviljoen, het onderste gedeelte van de steen. Deze factor beïnvloedt de kwaliteit van de weerkaatsing van het licht naar de kijker. Als deze hoek ondiep is, zal het licht naar beneden reflecteren en niet naar de tafel, zoals het bovenste gedeelte wordt genoemd. Als gevolg daarvan zal de steen minder schitteren. De slijpvorm beïnvloedt dus de schittering en bijgevolg de kwaliteit van een steen, maar in de handel wordt vaak ook rekening gehouden met het karaatgewicht.

schietlood

Loodrechte lijnen

Het mag dan schietlood heten, maar die naam kan bedrieglijk zijn. Want een schietlood is niet altijd van lood gemaakt maar in talloze materialen beschikbaar. Lood om oud ijzer, dus. Niettemin doet dit handige hulpje van menig ambachtsman al eeuwen zijn werk.

TEKST & FOTO’S: Anton Vos

Het principe is eenvoudig. Hang een voorwerp met enig gewicht aan een touwtje en je kunt langs dat touwtje een keurig recht muurtje metselen of een kaarsrecht kozijn timmeren.  Omdat zoals bekend lood zwaar is, werd aan het touw vaak een stuk lood bevestigd. De metselaar en de timmerman noemen dit gewicht dan ook een ‘schietlood’. Merkwaardig genoeg zijn er ontelbaar verschillende vormen van schietloden. Er is nauwelijks een stuk gereedschap denkbaar dat van zo veel verschillende materialen is gemaakt en in zoveel verschillende vormen. Er bestaan schietloden van ijzer, messing, steen en natuurlijk lood, maar ook combinaties daarvan. Er zijn er met een punt en er zijn er ook met een vlakke onderkant. En ook daar weer combinaties van: als de vlakke onderkant er wordt afgeschroefd komt de punt tevoorschijn. De Romeinen gebruikten reeds schietloden en door de eeuwen heen bleven ze populair bij mensen die gereedschappen of instrumenten nodig hadden. Zelfs ingewikkelde navigatie-instrumenten hadden vaak een schietloodje om te zorgen dat het geheel ‘in het lood’ stond.

SPACER

In iedere Hollandse gereedschapskist vindt men een schietlood. Tegenwoordig is het een cilindrisch messing gewicht van ongeveer een ons. Vaak staat het gewicht onderop vermeld. De cilinder is doorboord voor het touw, en de knoop aan de onderkant fixeert het geheel. Bij het geheel hoort een houten blokje dat dezelfde doorsnee heeft als het schietlood zelf. De Engelsen noemen dat de ‘spacer’.

Silk roads

Zijde. Een universele schat

Zijde werd ontdekt in China, verspreidde zich over de hele wereld en wordt beschouwd als een prestigieuze stof en een kostbaar handelsartikel. De tentoonstelling Silk Roads, die straks haar deuren opent in Londen, belicht er alle facetten van. We laten u hier alvast genieten van een paar prachtige oude en nieuwe staaltjes uit het Oosten en het Westen.

TEKST: Anne Hustache

Zijde is een natuurlijke eiwitvezel die wordt voortgebracht door tal van vlinders en ook door sommige spinnen. Zijden stoffen worden echter alleen gemaakt van het spinsel waarin de zijderups haar laatste gedaanteverwisseling tot pop en vlinder ondergaat. Zijdewormen kan men kweken, maar er is ook nog wilde zijde, te vinden in de natuur, met name die van de Tussah-zijderups (verschillende rupsensoorten van het geslacht Antheraea).

De eerste biomoleculaire sporen van zijdeweefsel werden gevonden in China, in graven die dateren uit 8500 v.Chr. Het eerste nog bestaande voorbeeld van geweven zijde is echter een fragment uit 3630 v.Chr., eveneens opgegraven in China. Deze stof werd gebruikt om het lichaam van een kind in te wikkelen. Lange tijd vond het gros van de zijdeproductie plaats in China, maar gaandeweg verspreidde die productie zich over heel Eurazië en nog verder, via de legendarische zijderoutes. Zoals we ontdekken op de tentoonstelling in Londen was er geen sprake van één enkele handelsroute, maar een heel netwerk van routes die gemeenschappen in Azië, Afrika en Europa met elkaar verbonden, van Japan tot Groot-Brittannië en van Scandinavië tot Madagaskar. Via deze handelsroutes kwam het ook tot culturele, religieuze en politieke uitwisselingen.

DROMEN VAN EEUWIGHEID

Bij de ontdekking van drie graven in Mawangdui in de Chinese provincie Hunan, in 1972, werden duizenden voorwerpen opgegraven, waaronder enkele van de oudste bewaard gebleven zijdeschilderingen ter wereld. Het gaat om graven van een aristocratische familie daterend uit de tijd van de Westelijke Han-dynastie (2e eeuw v.Chr.).

aziatisch brons

Betoverend brons uit Azië

Voor Aziatisch Brons. 4000 jaar schoonheid haalt het Rijksmuseum een indrukwekkende hoeveelheid oosterse kunstschatten naar Nederland. Vanuit de techniek wordt het verhaal verteld achter verfijnde rituele voorwerpen en kunst die het goddelijke verbeelden. Voor COLLECT belicht conservator Ching-Ling Wang zeven kunstwerken uit de tentoonstelling.

TEKST: Belinda Visser

Ruim tien jaar lang waren de Aziatische bronzen uit de collectie van het Rijksmuseum onderwerp van samenhangend wetenschappelijk en kunsthistorisch onderzoek. Een team van conservatoren bestudeerde de maaktechnieken van bronzen kunstvoorwerpen van Pakistan tot Japan. Ching-Ling Wang, conservator Chinese kunst in het Rijks, is een van hen. Er werden belangrijke inzichten opgedaan over de verspreiding van kunst en ambacht, vertelt hij. “De techniek van het bronsgieten ontwikkelde zich in de regio’s West-, Zuidoost- en Oost-Azië apart van elkaar, waardoor sterke specialisaties ontstonden. Tegelijkertijd reisde de iconografie over het continent. Beïnvloeding tussen brons bewerkende culturen vond plaats door de verspreiding van religie – onder meer het boeddhisme – en langs handelswegen als de Zijderoute.”

De bewerking van brons – een legering van koper en tin, met de handige eigenschappen dat het harder is dan puur koper en bij een lagere temperatuur smelt – heeft waarschijnlijk haar oorsprong in West-Azië. Van daaruit verspreidde het ambacht zich richting de Middellandse Zee, China en andere Aziatische landen.

Het onderzoek deed een zaadje ontkiemen voor de tentoonstelling Aziatisch Brons: 4000 jaar schoonheid. Om hun verhaal treffend over het voetlicht te brengen brachten de conservatoren 75 meesterwerken bijeen, waarvan de meeste niet eerder in Nederland te zien waren. De tentoonstelling telt een groot aantal bijzondere bruiklenen van musea in Azië, de Verenigde Staten en Europa. Excellente beelden van Boeddha, Shiva en Vishnu illustreren hoe in Aziatische landen brons werd toegepast om de hemel op aarde te verbeelden.