Surinaamse School

Surinaamse School
Welverdiende aandacht

Over de Surinaamse kunst is kunsthistorisch bijzonder weinig bekend. Lang situeerde men de bloei van de Surinaamse kunstontwikkeling in de jaren ‘50, toen het kunstonderwijs er werd opgericht. Maar klopt deze veronderstelling wel? Het Stedelijk Museum in Amsterdam doorbreekt de mythe en toont deze winter de veelzijdigheid van 75 jaar Surinaamse kunst (1910-1985).

TEKST : ELENA LOMBARDO

Toen de Nederlandse kunstenares Nola Hatterman (1899-1984) in 1953 in Suriname aankwam, ging ze schilderkunst, tekenen en anatomie onderwijzen aan het Cultureel Centrum Suriname (CCS). Ze stelde dat het land een eigen kunst diende te ontwikkelen en zich niet langer mocht spiegelen aan Europa. In 1960 richtte ze in de hoofdstad Paramaribo de School voor Beeldende Kunst op, die talloze kunstenaars heeft voortgebracht. Haar boeiende leven vormde voor het Stedelijk de aanleiding om de Surinaamse kunst nader in beeld te brengen. Curator Claire van Els vertelt: “Het was Ellen de Vries, de biograaf van Hatterman, die met het idee kwam om een tentoonstelling over Hattermans leven en werk te maken, en dat van de leerlingen die ze heeft opgeleid. Voor ons vormde dit de aanleiding om verschillende curatoren en kunsthistorici samen te brengen en het narratief te verbreden. Hatterman speelden sinds de jaren ‘50 een rol in de kunstontwikkeling van het land, maar Suriname kende voorheen reeds toonaangevende kunstenaars, en dat is onder meer wat het Stedelijk wil laten zien.”

Nola Hatterman (1899-1984), ‘David Cornelis Artist – Arbeider’, 1939. Olieverf op doek.
Collectie Stedelijk Museum Amsterdam. © Stedelijk Museum.
Autonome kunstontwikkeling

“De geschiedenis van de Surinaamse kunst is moeilijk in kaart te brengen, omdat ze lang onderbelicht is gebleven”, aldus Van Els. “Het eerste deel van de 20e eeuw is bijzonder weinig gedocumenteerd, terwijl er in de laatste jaren verschillende publicaties zijn verschenen over Surinaamse kunstenaars, voornamelijk monografieën. Daarnaast is het ook moeilijk om te definiëren wat nu zo eigen is aan Surinaamse kunst. Vandaar dat we in een thematische opstelling de verschillende verhalen, thema’s en genres belichten die ten grondslag liggen aan Surinaamse schilderkunst.” Het onderzoeksteam van het Stedelijk start het verhaal eind 19e eeuw, toen verschillende internationale fotografen naar Paramaribo trokken om er ateliers op te richten. Rond 1900 kwamen er flinke ontwikkelingen in de beeldende kunst en won ook de schilderkunst aan populariteit. “De afschaffing van de slavernij werd er in 1863 aangekondigd maar het zou tien jaar duren tot deze definitief was. Sinds de jaren 1870 kwam er ruimte voor kunstontwikkeling. We zien dat rond deze periode kunstenaars zelf leerlingen gingen opleiden in hun ateliers. Paramaribo was in die periode een kleine stad met verschillende kunstenaarsgemeenschappen die nauw met elkaar samenwerkten, zoals die van de zussen en fotografen, Augusta (1873-1937) en Anna (1875-1958) Curiel. Zij sjouwden met hun apparatuur rond in de stad en fotografeerden voornamelijk documentaire opdrachten, maar maakten ook portretten aan huis. De fotografie was een start voor een bredere kunstbeoefening, omdat vele van deze kunstenaars verschillende disciplines beoefenden. Zo was G.T.T. Rustwijk (1862-1914) fotograaf, maar ook schilder. Hij gaf les en stimuleerde andere kunstenaars.”

Onderwijzend doel

Tot na de Tweede Wereldoorlog en de opkomst van het officiële onderwijs was het kunstenlandschap van Suriname gefragmenteerd, maar daarom niet onbestaand. Onderwijzen deed men toen in de ateliers van de kunstenaars in Paramaribo. “Het draaide om een aantal individuen die dan weer anderen opleidden, zoals Wim Bos Verschuur (1904-1985), maar ook de Griekse kunstenaar John Pandellis (1896-1965), die met zijn onderwijs van belang geweest is voor een latere generatie. Ondanks terugkerende genres en thema’s is er geen sprake van een uniforme of ‘typisch’ Surinaamse School; hiermee zou noch aan de verscheidenheid in stijlen, noch aan de artistieke ideeën recht worden gedaan”, benadrukt Van Els. Wanneer in de jaren ‘50 officiële scholen worden opgericht, zoals het Cultureel Centrum Suriname (CCS) waar Nola Hatterman les zal geven, gaat het onderwijs zich centraliseren. Deze ontwikkelingen speelden zich af tegen de geopolitieke veranderingen van dat moment. Met het Statuur van 1954 krijgt Suriname meer autonomie in binnenlands bestuur. De eerder opgerichte CCS door de Stichting voor Culturele Samenwerking (Sticusa) van de Nederlandse overheid is bedoeld om de banden met onder meer Suriname staande te houden. Volledige onafhankelijkheid zou Suriname pas in 1975 bereiken, wanneer het Zuid-Amerikaanse land een republiek werd.

Armand Baag (1941-2001), ‘De stoffenhandelaar’, 1976. Collectie Stedelijk Museum
Amsterdam. © Stedelijk Museum.
Hybride mengelmoes

Aan de hand van verschillende sleutelfiguren toont het Stedelijk de ontwikkelingen in de Surinaamse schilderkunst. “Dit zijn onder andere Wim Bos Verschuur, Rustwijk en Hatterman, maar ook kunstenaars als Jules Chin a Foeng (1944-1983), die zich openlijk tegen Hatterman afzette. In de jaren ‘60 gaat Jules Chin op zoek naar het Surinamisme en pleit hij voor een nationale kunst. In zijn visie is hierdoor minder ruimte voor iemand als Hatterman, een witte Nederlandse vrouw.” Naast deze personen komen ook thema’s en genres aan bod. “Een van de belangrijkste thema’s is het spiritualisme. Na het beëindigen van de slavernij werden contractarbeiders uit India, Indonesië en China geronseld om op de plantages te werken. Hierdoor ontstond er een hybride mix van culturen die de complexe Surinaamse maatschappij vormden. Creolen, Javanen, Chinezen nemen allen hun eigen cultuur mee naar het land en de verschillende bevolkingsgroepen leveren een palet aan schoonheidsidealen op. Zo wordt er bijvoorbeeld uitdrukking gegeven aan de Javaanse mythologie.” Ook het portret heeft een centrale plaats in Surinaamse kunst. Het is voor kunstenaars onder meer een manier om geld te verdienen. Van Els: “Kunstenaars portretteerden familieleden, maar bijvoorbeeld ook helden als Anton de Kom (1898-1945).” Naast dit realistische en figuratieve aspect in de Surinaamse kunst is er ook aandacht voor abstracte en expressionistische ontwikkelingen. “Erwin de Vries (1926-2018) is hier een van de bekendste voorbeelden van. In 1963 kocht het Stedelijk een schilderij van hem aan en in 1970 en 1998 organiseerde het museum solotentoonstellingen van zijn werk.”

Curatoriële zoektocht

Beeldende kunstenaars die aanleunen bij het Westerse kunstprincipe, zoals stanley brouwn (1935-2017) met zijn conceptuele praktijk, Erwin de Vries of de post-CoBrA kunstenaar Guillaume Lo-A-Njoe (°1937) zijn beter vertegenwoordigd in openbare collecties dan kunstenaars die expliciet Surinaamse onderwerpen thematiseren. Deze schilderkunst werd door weinig musea structureel verzameld en men toonde het realistisch werk in het verleden eerder in een antropologische context. “Een van de uitdagingen voor de tentoonstelling was om werken bij elkaar te brengen want de kunst is onderbelicht, gefragmenteerd en daarom soms moeilijk te vinden. Veel historische schilderkunst is bijvoorbeeld niet in een online collectiedatabase of in publicaties ontsloten. Het Stedelijk heeft zelf ook nauwelijks een geschiedenis met het organiseren van tentoonstellingen over Surinaamse kunst. De laatste was in 1996-97 en betrof een overname van een tentoonstelling in het Surinaams Museum in Paramaribo. Zij hebben slechts een bescheiden collectie schilderkunst, omdat het als breder cultuurhistorisch museum niet hun belangrijkste verzamelgebied is. Het Rijksmuseum en het Tropenmuseum hebben verschillende voorbeelden van beeldend werk verzameld uit historisch en antropologisch perspectief, maar over het algemeen was de interesse in Surinaamse kunst in Nederland klein. Veel Surinaams figuratief werk zit bij particuliere verzamelaars, bedrijfscollecties en familieleden van de kunstenaars, zowel in Suriname als in Nederland. In totaal hebben we werk van circa 45 verschillende bruikleengevers, wat relatief veel is in vergelijking met andere tentoonstellingen. Verschillende van deze werken bevinden zich in Nederlandse privécollecties, en zo’n vijftien werken komen uit Suriname, onder meer van De Surinaamsche Bank, die net als de Centrale Bank in Paramaribo een substantiële verzameling heeft opgebouwd. De tentoonstelling laat de verscheidenheid en reikwijdte zien van Surinaamse schilderkunst, die voor een deel is verweven met de Nederlandse kunstgeschiedenis. En juist daarom verdient het meer dan ooit aandacht.”

Armand Baag (1941-2001), ‘Rasta Morning’, 1980 (bijgesneden). Collectie Stedelijk Museum Amsterdam. © Stedelijk Museum.
De Waarde van Surinaamse kunst

Drs Marius Sterrenburg is kunsthistoricus, met onderzoek naar de relatie tussen kunst en de markt. Hij is eigenaar van een kunsthandel in Amsterdam en kenner van de Surinaamse kunst.

Hoe populair is Surinaamse kunst op de markt?
Naast typische onderwerpen uit de Surinaamse cultuur zijn er onderwerpen die je in de hele beeldende kunst aantreft zoals portretten, naakt of landschappen. De tentoonstellingen met Surinaamse kunstenaars als Benedictio II (2018) en III (2019) in Amstelkerk en Benedictio IV in Delft (2020) werden druk bezocht. De interesse groeit zowel bij bezoekers met een Surinaamse als met een Nederlandse achtergrond. Het zijn vooral de onderwerpen uit de geschiedenis en cultuur van Suriname waar recent meer belangstelling voor is. De tentoonstelling in het Stedelijk Museum zal zeker bijdragen aan de belangstelling voor Surinaamse kunstenaars en de Surinaamse cultuur.

Welke kenmerken beïnvloeden de waarde?
Belangrijke tentoonstellingen in een museum met een internationale uitstraling hebben een positieve impuls op de waarde. Verzamelaars richten zich op het beleid van musea zoals het Stedelijk. Daarnaast spelen museale aankopen een rol. De aantrekkelijkheid en het belang van het onderwerp zijn eveneens factoren in de waardebepaling. Daarnaast zijn provenance en conditie belangrijk. Op welke manier de markt zich gaat ontwikkelen is afhankelijk van of er voldoende aanbod komt om in te kunnen spelen op de toegenomen vraag en welke galerie of kunsthandel dit oppakt. In principe is het een internationaal speelveld met een geweldige potentie.

Kan de kunstenaar de waarde beïnvloeden?
Het verschil in waarde is niet te verklaren door het verschil in stijl. Bekendheid en kwaliteit spelen een grote rol. Van veel Surinaamse kunstenaars is weinig informatie te vinden in naslagwerken, Artnet, RKD of andere bronnen. Dat gaat veranderen door publicaties in de nabije toekomst.

Wat is het hoogst behaalde resultaat voor een Surinaamse kunstenaar?
Met ‘Het Nationaal Monument Slavernijverleden’ in het Oosterpark door Erwin de Vries uit 2002 was een bedrag van 1,5 miljoen euro gemoeid. In het secundaire circuit, het veilingwezen, zijn er nog weinig data. Tot voor kort kon je voor een bescheiden bedrag wel wat vinden, maar dat lijkt inmiddels voorbij.

BEZOEKEN
‘Surinaamse School’
Stedelijk
Amsterdam
www.stedelijk.nl
t/m 31-05

Ontdek de andere artikels uit het winternummer hier of mis geen enkel nummer en abonneer je nu!